Op de eerste plaats stelt ook dr. Mlynek vast dat zij in haar eigen onderzoek geen aanwijzingen of bewijzen heeft gevonden die duidelijk zouden kunnen maken dat de ademhaling van Overzier zou zijn verhinderd. Het zelfde geldt voor mogelijke aanwijzingen voor verstikking c.q. wurging c.q. levend begraven dan wel voor een andere vorm van geweld.
Op de tweede plaats concludeert ook zij dat op grond van de voorhanden zijnde stukken, geen positieve verwijzingen zijn te vinden die wijzen op uitwendig verstikken, in het bijzonder atypische inbloedingen in de longen of in het bindvlies van de ogen en geen opgeblazen longen.
Op de derde plaats concludeert deze deskundige dat zij, gelet op de medische achtergrond van Overzier (mede in het licht van het onderzoek van dr. Van Langen) tot een ander oordeel was gekomen dan dr. Visser destijds, gezien ook de getuigenverklaring in het dossier betreffende het neurologisch voorval in Tunesië ten aanzien van de heer Overzier alsmede het feit dat anders dan de huisarts van Overzier destijds stelde, er wel een medische achtergrond bestaat die een natuurlijke dood zou kunnen verklaren.
Op de vierde plaats beschrijft dr. Mlynek dat er volgens de wetenschappelijke literatuur gevallen bekend zijn van plots overlijden zonder aantoonbare oorzaak. Zij spreekt over 10 – 30 % van zaken waarbij na autopsie geen doodsoorzaak kon worden vastgesteld, waaronder ook het LQTS-syndroom (dit laatste is het fenomeen dat dr. Van Langen van het AMC heeft gevonden in relatie tot Overzier, hetgeen hierboven al is beschreven). Dr. Mlynek vermeldt dat de meeste van deze aandoeningen een erfelijke component hebben.
Op de vijfde plaats concludeert dr. Mlynek dat, omdat noch een natuurlijke noch een onnatuurlijke doodsoorzaak kan worden afgebakend, juist niet geconcludeerd had mogen worden dat de heer Overzier een niet-natuurlijke dood was gestorven.
Op de zesde plaats is de uiteindelijke eindconclusie van dr. Mlynek dat zij op grond van al het ter beschikking gestelde onderzoeksmateriaal oordeelt dat in casu sprake is geweest van een natuurlijke dood. Hieraan voegt zij toe dat het histologische beeld van de hartkransaders twee vaten toont waarvan de doorsnedes zijn veranderd, waarbij één vat slechts een doorgang had van nog maar 30 % en dat het zo vernauwd was dat op ieder moment een tekort van de zuurstoftoevoer in het hartspierweefsel zou kunnen optreden. Dr. Mlynek stelt vast dat het aantreffen van het bloedvlekje van de heer Overzier in de auto van Haalboom niet betekent dat sprake zou zijn van een niet-natuurlijke dood.
Conclusie
de analyse van de Duitse dr. Mlynek vormt een versterking van de eerder beschreven onderzoeken van dr. Van de Goot, gebaseerd op de na de veroordeling door het Hof ter beschikking gestelde hartpreparaten. Tevens vormt de analyse van dr. Mlynek een versterking van de rapportage van dr. Van Langen zodat gezegd kan worden dat al deze nieuwe forensisch – pathologische rapportages een wezenlijk nieuw licht werpen op de doodsoorzaak.