Het sectierapport maakte duidelijk dat het lichaam van Pim Overzier zowel in- als uitwendig geen enkele afwijking vertoonde. Er waren geen bloeduitstortingen, de schedel was gaaf en de patholoog sloot uit dat er sprake was geweest van een vorm van geweld. Alle vitale delen van het lichaam waren onbeschadigd en er waren geen sporen van vergiftiging of drogering en geen sporen van verstikking, in welke vorm dan ook.
De patholoog-anatoom schreef in zijn sectieverslag als conclusie:
“Er is geen anatomische doodsoorzaak gebleken, dus geen afwijking van betekenis”
Hoe kwam dr. Visser op verstikking als mogelijke(!) doodsoorzaak?
Hij schreef als antwoord op een vraag van de officier van justitie: “Als uit andere bron zou blijken dat de heer Overzier door verstikking om het leven was gekomen, dan zijn er bij sectie geen aanwijzingen gekomen die daarmede in tegenspraak zijn (1. geen andere anatomische doodsoorzaak – 2. geen toxicologische doodsoorzaak – 3. bij de huisarts geen ziekelijke afwijking van betekenis bekend)”.
Laten we deze 3 argumenten eens kritisch onderzoeken:
- Geen andere anatomische doodsoorzaak Wij zagen al dat een acuut hartfalen eveneens door dr. Visser niet werd uitgesloten op grond van aanwijzingen daarvoor in het sectieverslag van dr. Visser zelf.
- Geen toxicologische doodsoorzaak Dat er geen toxicologische doodsoorzaak is, zegt op zichzelf niets over de mogelijkheid van verstikking en laat evenzeer ruimte over voor een acuut hartfalen. Het is een onzinnig argument.
- De verklaring van de huisarts “bij mijn weten had patiënt geen ziekelijke afwijking van betekenis tengevolge waarvan hij zou kunnen overlijden”, Deze korte verklaring van de huisarts zegt evenmin iets over de mogelijkheid van verstikking en laat eveneens ruimte over voor een acuut hartfalen en voor alle ziekten, gebreken en eventuele andere mogelijke doodsoorzaken waarvan de huisarts geen weet had/kon hebben en bij gevolg ook dr. Visser niet.
Al deze door dr. Visser genoemde aspecten die verstikking niet tegenspreken volstaan niet en geven geen houvast voor verstikking. De vraag is hoe de sectiebevindingen dan toch kunnen passen bij verstikking als doodsoorzaak? Dr. Visser zelf stelde dat er bij de sectie geen aanwijzingen daarvoor zijn gevonden, noch uit andere bronnen en andere onderzoeken.
Er lijkt ons geen andere conclusie mogelijk dan dat dr. Vissers argumentatie faalt in het aantonen an verstikking als mogelijke doodsoorzaak. Dr. Vissers opmerking dat verstikking een mogelijkheid is, is derhalve niet meer dan een theoretische en in zijn aard een speculatieve opmerking, want niet gedragen door enige aanwijzing daarvoor en niet gebaseerd op een ter zake doende analyse.
Dr. Vissers verklaring voor het Hof
Ondanks dat dr. Visser in woord en geschrifte uitlegde dat hij geen enkele aanwijzing voor verstikking had gevonden, bleef de rechter hem keer op keer vragen of verstikking toch niet mogelijk was. Dr. Visser liet zich verleiden tot een theoretische discussie waarin hij uiteenzette dat de sectiebevindingen bij verstikking kunnen passen. Visser maakte er volgens professor Van Koppen een soort aftelrijmpje van. Dat ging als volgt: ‘Er was geen sprake van geweld, niet van mechanisch geweld, noch van ernstig mechanisch geweld, noch van hard slaan, schieten of steken, noch is er bij de sectie een ziekelijke afwijking vastgesteld, dus geen longembolie of hersenbloeding of een hartziekte’. Vervolgens stelde dr. Visser dat Pim volgens de huisarts geen ziekten had waaraan hij zou kunnen overlijden, waarna dr. Visser formuleerde dat verstikking een mogelijkheid is indien dat uit andere bronnen zou blijken. En die andere bronnen waaruit dat zou kunnen blijken, zijn er niet.
Het aftelrijmpje kan dan tot de conclusie leiden dat als je alle mogelijke doodsoorzaken kunt wegstrepen, je verstikking als mogelijkheid overhoudt. Maar, voegde dr. Visser er aan toe, dan wil dat nog niet zeggen dat het dus verstikking is geweest. Hij gaf toe dat een natuurlijke dood ook mogelijk is. Hij onderschreef daarin de verklaring van dr. Van de Molengraft, patholoog-anatoom van het Rijnstate Ziekenhuis te Arnhem, die in het sectierapport van dr. Visser twee aanwijzingen zag, die konden duiden op een acuut hartfalen, namelijk: 1. de verkleuring van de longen in combinatie met 2. de aanwezigheid van rode bloedcellen in de longblaasjes.
De onjuiste beoordeling door de rechter
Het bizarre is, dat de bevinding van dr. Van de Molengraft over de mogelijkheid van een acuut hartfalen door Het Hof aan de kant werd geschoven omdat hij maar klinisch patholoog-anatoom is, in tegenstelling tot dr. Visser die als forensisch patholoog een jarenlange ervaring heeft met lichamen in staat van ontbinding. Het OM en Het Hof veronderstelden een tegenstelling tussen beide pathologen die er niet was. Dr. Visser was het juist met dr. Van de Molengraft eens. Het maakt dus helemaal niet uit of hij klinisch of forensisch patholoog is. Overigens gaat het om een hartfalen, wat juist meer het terrein van de klinisch patholoog is. Het lijkt erop dat hier sprake is van een dwaling van Het Hof die zeer ingrijpend is, want daarmee werd de natuurlijke doodsoorzaak van tafel geveegd. En zo kon Henk wegens verstikking veroordeeld worden en bleef Pim Overzier een vermoorde man, terwijl verstikking een volslagen speculatieve opmerking is geweest.
De huisarts weigerde inzage in het medisch dossier
De getuigenverklaringen van Pims zus en zijn tennisleraar maakten duidelijk dat Pim enkele jaren voor zijn dood bewusteloos neerviel. Hij mocht niet meer vliegen en sindsdien had hij concentratieproblemen. Gewoonlijk zou de huisarts van de medische problemen in Tunesië op de hoogte horen te zijn en het is dan ook de vraag waarom de huisarts van deze ingrijpende gebeurtenis in de medische historie van Pim geen melding heeft gemaakt.
Er vanuit gaande dat getuigen een betrouwbare weergave hebben gedaan van de gebeurtenis, is er sprake van een relevant medisch probleem dat mogelijk in relatie kan staan tot de aanwijzingen voor een acuut hartfalen die dr. Van de Molengraft van het Rijnstate Ziekenhuis te Arnhem signaleerde. Het lijkt ons evident dat de bewusteloosheid in Tunesië een gezondheidsaspect betreft dat bekend had moeten zijn bij dr. Visser van het NFI en door de huisarts bij hem had moeten worden gemeld, tenzij de huisarts er niet van heeft geweten. Professor van Koppen schrijft hierover in De Slapende Rechter:
“Als Pim een kerngezonde man was, dan zag hij zijn huisarts nooit en stelt ‘het weten’ van de huisarts niets voor; ‘het weten’ van de huisarts stelt alleen iets voor als hij Pim met enige regelmaat grondig onderzocht. Maar in dat laatste geval is er alle reden om aan te nemen dat Pim wel een ziekelijke natuur had. Wat kwam hij anders bij zijn huisarts doen? Deze mogelijkheden gecombineerd maken de mededeling van de huisarts tot een lege huls of een intern tegenstrijdige: de lezer mag zelf kiezen. Daarom ontbreekt de logica aan de verklaring van dr. Visser.”
Niet vergeten moet worden dat centraal in de argumentatie van dr. Visser de verklaring van de huisarts stond dat er geen ziekelijke afwijking zou zijn. Enkel en alleen dat aspect bood dr. Visser de ruimte om een onnatuurlijke dood voor mògelijk te houden. Wat wist de huisarts wel en wat wist hij niet? Dat weten we nog steeds niet.
Door genoegen te nemen met eerder genoemde verklaring van de huisarts, heeft dr. Visser de rechter niet goed geïnformeerd. Dr. Visser heeft in zijn argumentatie niet meegenomen dat zich eerder in het leven van Pim ernstige gezondheidsproblemen hebben voorgedaan, die een aanwijzing zouden kunnen zijn voor een hartprobleem. Had dr. Visser de rechter wel goed geïnformeerd dan had de rechter een andere zaak voor zich gehad.